‹ terug naar blog

De invloed van Europese staatssteunregelgeving op aanbestedingen: Waalse social enterprise wordt op de vingers getikt – Voorz. Kh. Brussel 22 maart 2018

Een Waalse VZW ‘Village N°1’ nam in de loop van 2015 en 2016 deel aan diverse overheidsopdrachten voor schoonmaak, waarbij opmerkelijk was dat het merendeel van de overheidsopdrachten waarvoor de VZW meedong ook effectief aan haar gegund werden. De VZW kon immers betrekkelijk lagere prijzen aanbieden dan haar concurrenten op de schoonmaakmarkt, en triomfeerde dan ook vaak in de gunningsprocedures.

Dat de VZW ‘Village N°1’ dergelijke lage prijzen kon aanhouden was voornamelijk te danken aan het feit dat de VZW als Entreprise de Travail Adapté opereerde, een sociale-economieonderneming die ressorteert onder een ander paritair comité dan de traditionele schoonmaakondernemingen. De VZW ‘Village N°1’ stelt als Entreprise de Travail Adapté immers in hoofdzaak personen met een beperking te werk, en ontvangt daarvoor loonsubsidies van de Waalse autoriteiten.

Diverse concurrerende schoonmaakbedrijven trachtten dit aan te kaarten als een oneerlijke marktpraktijk. De Algemene Belgische Schoonmaakunie (ABSU) stelde dan ook in het voorjaar van 2018 een stakingsvordering in bij de Franstalige Rechtbank van Koophandel te Brussel.

De ABSU wierp hoofdzakelijk op dat het feit dat de VZW onder een ander paritair comité ressorteert geenszins rechtvaardigt dat zij aan een betrekkelijk lagere prijs haar diensten kan aanbieden. De loonsubsidies zouden een verdoken vorm van staatsteun aan ondernemingen uitmaken, in strijd met de Europeesrechtelijke regelgeving inzake mededinging.[1] De VZW maakte zich schuldig aan oneerlijke marktpraktijken en verstoorde de interne markt.

In haar verweer wierp de VZW in hoofdorde op dat zij niet onder het toepassingsgebied viel van de notie ‘onderneming’, gezien haar voornaamste doelstelling als social entrepreneur niet bestond in economisch winstbejag, maar dat de VZW daarentegen primair een maatschappelijke en sociale winst vooropstelde (i.e. de integratie van personen met een beperking).

De Voorzitter van de Franstalige Rechtbank van Koophandel Brussel volgde het verweer van de VZW ‘Village N°1’ evenwel niet. Bij beschikking d.d. 22 maart 2018 oordeelde Voorzitter dat het in casu inderdaad om oneerlijke concurrentie ging. De Voorzitter oordeelde conform Europeesrechtelijke precedenten[2] dat het aanwenden van illegale staatsteun om overheidsopdrachten binnen te halen strijdig is met de eerlijke marktpraktijken. De VZW moest (i) elke verdere uitvoering van twee lopende overheidsopdrachten staken, alsook (ii) afzien van het nog neerleggen van offertes die abnormaal lage prijzen bevatten, op basis van niet aangemelde en niet verenigbaar verklaarde staatsteun. Telkens onder verbeurte van een dwangsom. De VZW mag niet meer meedingen naar overheidsopdrachten zolang de staatsteun niet aangemeld is bij de Europese Commissie en naderhand verenigbaar verklaard is met de interne markt.

Bemerking: 

Hoewel de Europese mededingingsregelgeving reeds voorziet in een de minimis-vrijstelling en de Algemene Groepsvrijstellingsverordening[3] (AGVV) die diverse categorieën werkgelegenheidssteun van aanmelding aan de Europese Commissie vrijstelt, beschouwde de Voorzitter de loonsubsidiëring dan toch als een vorm van staatsteun die aangemeld dient te worden bij de Europese Commissie. De Voorzitter oordeelde in die zin wellicht parallel aan de heersende visie van zijn collega’s op Europees niveau. Of een dergelijke interpretatie het social entrepreneurship ten goede komt is dan ook bedenkelijk. Critici stellen al langer dat de stringente staatssteunregels en strikte toepassingsvoorwaarden van de AGVV de volledige duurzame participatie van sociale-economieondernemingen in de economische ontwikkeling van Europa volledig onmogelijk dreigen te maken.

Tuur LATRE

[1] Meer bepaald artikel 108, §3 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dat stelt dat de Europese Commissie van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen op de hoogte moet worden gebracht, en dat de betrokken lidstaat (overheid) de voorgenomen steunmaatregel niet tot uitvoering kan brengen alvorens de Europese Commissie een goedkeurende eindbeslissing genomen heeft.

[2] HvJEU 18 december 2014, C.568/13.

[3] Verordening EU Nr. 651/2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het VWEU met de interne markt verenigbaar worden verklaard, ter vervanging van de oorspronkelijke Vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun nr. 2204/2002.